Gepubliceerd op 30-08-2018

Afmarcheeren

betekenis & definitie

AFMARCHEEREN, (marcheerde af, is afgemarcheerd), (van krijgsvolk, zoowel ruiterij als voetvolk) wegtrekken, wegmarcheeren : wanneer zal het garnizoen afmarcheeren ?;

— (scherts.) zich verwijderen, heengaan, oprukken : zoodra de menigte zag, dat het bestuur niet met zich liet spotten, marcheerde ze af en in de stad werd alles rustig; daar twee der getuigen niet verschenen waren, moesten wij onverrichter zake afmarcheeren;
— meest met het bijdenkbeeld dat de achterblijvenden hen met genoegen zien vertrekken : nadat hij goed gegeten en gedronken had, marcheerde hij gelukkig af; al spoedig was hij haar moe en kon zij afmarcheeren, oprukken;
— (scherts.) sterven.