AFKRABBEN, (krabde af, heeft afgekrabd), door krabben (hetzij met de nagels (en dan gelijkbeteekenend met afkrabbelen), hetzij met een scherp werktuig) wegnemen : een roofje van eene wond, de verf van de deur afkrabben;
— door krabben reinigen : ijzerwerk afkrabben, met een mes van roest en hamerslag reinigen;
— (papiermakerij) papier afkrabben, de gedroogde vellen papier van de daarin aanwezige oneffenheden en vreemdsoortige zelfstandigheden reinigen;
— alles af doen wat er te krabben valt;
— een aardappelland, een korenveld geheel en al met den krabber doorwoelen.