Gepubliceerd op 30-08-2018

Afkomstig

betekenis & definitie

AFKOMSTIG, bn. van iem., uit een geslacht afkomstig zijn, afstammen van, uit;

— van eene taal, uit een taalstam afkomstig, daarvan afstammende;
— van een woord afkomstig, afgeleid van;
— (van menschen, dieren, planten) uit een land, van eene plaats afkomstig, zijn oorsprong hebbende uit, van;
deze planken zijn afkomstig van dien ouden eik, vervaardigd, gemaakt;
— dit horloge, geschenk is van mijn grootvader afkomstig, heeft hem toebehoord en is thans in mijn bezit;
—van wien is dat plan afkomstig? wie heeft het ontworpen ?