Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Zonnedauw

betekenis & definitie

m., plantengeslacht (Drosera) waarvan drie soorten bij ons in ’t wild op moeras-, hei- en veengronden voorkomen : de rondbladigc, de kleine of smalbladige en de langbladige zonnedauw ; zij ontleent haar naam aan de op dauw gelijkende droppels kleverig vocht, die zich aan de toppen van klierdragende haartjes op de bladen bevinden (met zon heeft de naam etymologisch niets te maken): zonnedauw is een insectenetende 'plant en wordt daarom ook vliegenvangertje genoemd.

< >