I. bw.,
1. op Zaterdag: Zaterdags heb ik les;
2. drommels, terdege: zij heeft mij Zaterdags gefopt,
II. bn.,
1. van Zaterdag, tot de Zaterdag behorende, op Zaterdag geschiedende : het Zaterdagse werk ; een Zaterdagse beurt,
2. drommels, verbastering van satans: die Zaterdagse vent is nu weggelopen.