Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Walschipper

betekenis & definitie

m. (-s), walkapitein, inz. bij de visserij.

WALSCHOT,

I.o., spermaceti, een vetachtige stof uit onderhuidse lichaamsholten en inz. de grote kop van de potvis verkregen ; bij het levende dier is het vloeibaar: een grote potvis levert wel 5000 kg walschot.

II. o., (plantk., gew.) bitterzoet.