Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Verlof

betekenis & definitie

o. (...loven),

1. vergunning, veroorloving: verlof tot iets vragen, verlenen ; — met uw verlof, met uw welnemen, als u ’t goed vindt; beleefdheidsformule, inz. als men iemands mening bestrijdt;
2. vergunning tot verkoop in ’t klein van zwak-alcoholische dranken (verlof A) of van niet-alcoholische dranken (verlof B);
3. vergunning om voor enige tijd naar huis te gaan, bep. met betr. tot militairen : met verlof gaan ; — groot verlof, vrijstelling van dienst voor onbep. tijd, aan dienstplichtigen gegeven nadat zij gedurende de voorgeschreven tijd in de wapenhandel geoefend zijn ; — (bij uitbr.) vacantie, vrijaf: verlof vragen, krijgen, geven’, veertien dagen, een maand verlof, Europees verlof, verlof om (uit Indië) naar Europa te gaan wegens ziekte of langdurige diensttijd ;
4. verloftijd : mijn verlof is bijna om.