(kleedde uit, heeft uitgekleed), van kleren ontdoen: de kamenier helpt haar mevrouw bij het uitkleden ; — reflexief: kleed je gauw uit; ben je al uitgekleed? zich naakt uitkleden; — (inz.) de bovenkleren afdoen, resp. afleggen om naar bed te gaan : de kleintjes uitkleden voor zij naar bed gaan ; — (fig. zegsw.) iem. uitkleden, hem in zijn ware aard ten toon stellen, zijn tekortkomingen en verkeerdheden bekendmaken; — ik zal mij niet uitkleden vóór ik naar bed ga, bij mijn leven zal ik het mijne niet wegschenken, niet verdelen; — zij heeft zich voor haar kinderen uitgekleed, er alles voor opgeofferd, zich van alles beroofd; — arm maken, van alles beroven: zijn advocaat heeft hem uitgekleed; die lelijke Fransen...! hoe wisten hunne dertig millioenen ons uit te kleden, ons! handjevol mensen! (Staring).
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk