(drukte uit, heeft uitgedrukt),
1. naar buiten drukken.
2. drukkende doen uitlopen, uitpersen: citroenen, bessen uitdrukken; een spons uitdrukken.
3. doven door drukken: een sigaret uitdrukken in een asbakje;
4. te kennen geven, uiten, onder woorden brengen: zijn gedachten uitdrukken; — reflexief: hij kan zich goed uitdrukken, zijn gedachten goed onder woorden brengen; — weergeven, een voorstelling geven van: dat woord drukt het bedoelde begrip niet duidelijk genoeg uit; — (hand.) uitgedrukte reserve, die op de balans tot uitdrukking gebracht wordt: — (schild.) doen uitkomen, tonen: sterk uitgednikte spieren, omtrekken.