bn.,
1. tegenover iets anders geplaatst: in tegenovergestelde richting, die met een andere ongeveer een hoek van 180° maakt; een richting die tegenovergesteld is aan die naar den Haag; tegenovergestelde hoeken, hoeken aan een zelfde hoekpunt, waarvan de benen in eikaars verlengde vallen; (plantk.) tegenovergestelde bladen, die twee aan twee tegenover elkaar op dezelfde knop van de stengel staan ingeplant.
2. (fig.) geheel verschillend: ik ben van het tegenovergestelde gevoelen tegenovergestelde neigingen, begeerten; in het tegenovergestelde geval; — (als subst.) het tegenovergestelde van wat je eerst zei.