Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

STOOP

betekenis & definitie

v. (stopen),

1. ben. voor verschillende vaten voor vloeistoffen, hetzij als schenk- of ontvangvat, hetzij als drinkbeker; — (zegsw., Zuidn.) iem. op stopen trekken, hem beetnemen, bedriegen ;
2. (thans nog gew.) inhoudsmaat voor natte waren, ter grootte van twee kannen of mingelen, d.i.1 /16 anker ; ongeveer twee liter: een stoop teer.

< >