Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Bedriegen

betekenis & definitie

(bedroog, heeft bedrogen),

1. (met een pers. als onderw.) (iem.) door list of leugen in dwaling doen verkeren en daarvan te zijnen nadele gebruik maken, hem misleiden; — (spr.) schijn bedriegt, de schijn doet zich anders (mooier) voor dan de werkelijkheid; — hij hangt van liegen en bedriegen aan elkander, hij is niet te vertrouwen, het is een rechte leugenzak; — een meisje, een vrouw bedriegen, haar verleiden; — die vrouw bedriegt haar man, is hem ontrouw;
2. (oneig.) in zijn verwachting, mening bedrogen worden, bedrogen uitkomen, teleurgesteld worden; — met iets bedrogen zijn, bemerken dat het niet aan de verwachting beantwoordt; — zich bedriegen, zich vergissen; indien ik mij niet bedrieg, uitdrukking voor een bescheiden voorbehoud; — zichzelf bedriegen, opzettelijk dwalen, zich de zaken anders en beter of mooier voorstellen dan zij zijn; — zich in iem. bedriegen, een te hoge dunk van hem gehad hebben, (ook) iem. zich anders voorstellen, dan hij werkelijk is;
3. van zintuigen: een misleidende voorstelling wekken: bedriegen mij mijn ogen, oren niet? zie, hoor ik wel goed ?