bn.,
1. uitgedroogd, dor, inz. tot splijtens toe : spakerig stro ; dat hout is spakerig ; een spakerige keel; de huid is droog en spakerig;
2. (van de lucht en de atmosfeer) dampig, wazig; — (Zuidn.) spakerig weer, heet of vriezend weer, dat vele dingen dor en broos maakt.