Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

SMARTEN

betekenis & definitie

I. (smartte, heeft gesmari), leed, smart veroorzaken : die woorden smarten hevig.

II. (smartte, heeft gesmart),

1. (overg.) huiden door broeiing in een donkere, vochtige, warme ruimte aan de oppervlakte doen rotten;
2. (onoverg.) door broeiing beginnen te rotten, inz. van gras en veldvruchten ;
3. (onoverg.) (van iemands huid) door broeiing vurigheid, verweking of ontvelling vertonen, inz. in de plooien: mijn voeten smarten, zijn ontveld; mollige kinderen smarten licht (in de Hesjes, achter het oor, in het halsje).

III. (smartte, heeft gesmart), (zeew.) touwwerk met stroken oud geteerd, geolied of met loodwit bestreken zeildoek omwinden : afwaterend smarten, van onderen op smarten, zodat de bovenste slagen over de onderste, heen liggen ren er geen water tussen de slagen kan komen.