Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Schelvis

betekenis & definitie

m. (-sen) en v. g. mv. (als stofn.),

1. een soort van smakelijke zeevis (Gadus aeglefinus) uit de familie der dorsen, die onze kusten en die van de gehele Noordzee alsmede het Kattegat bewoont; (spr.) _ een schelvis (elders: een spiering) uitgooien om een kabeljauw te vangen, iets gerings opofferen om een groter voordeel te verkrijgen;
2. (gew.) snaak, guit;
3. Noorse schelvis, een vuurrode vis met grote ogen (Sebastes marinus of norvegicus) uit de fam. der zeeschorpioenen, bij ons zeldzaam.

< >