Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Rot

betekenis & definitie

I. v. (-ten), rat; vooral in fig. toepassing op personen: een kale rot, een berooid persoon; — een oude rot, iem. van veel ondervinding (op zeker gebied) en daardoor uitgeslapen, een slim, loos mens.

II. o. (-ten),

1. legerschaar, bende.
2. (mil.) de manschappen die in de normale opstelling van een troepenafdeling achter elkaar staan: een rot telt zoveel man als er gelederen achter elkaar gaan; — dubbel rot, vier man achter elkaar: met dubbele rotten marcheren; — blind rot, onvoltallig rot.
3. vier geweren tegen elkaar gezet met de kolven op de grond: de geweren aan rotten zetten, uit de rotten nemen.
4. schaar, bende, bep. in ongunst, zin: een rot dieven, straatrovers; een goddeloos rot.
5. (gew.) wijk, buurt.

III. bn. (-ter, -st),

1. tot organisch bederf overgegaan, bedorven, verrot, hetzij op bepaalde plaatsen of in zijn geheel: rotte bladeren, appelen, eieren, kersen (zie voor spr. bij Appel); een rotte plek; — (spr.) vroeg rijp, vroeg rot, zie Rijp;rot hout; vand. ook van hetgeen van hout gemaakt is: die vloer, dat trapje is helenmal rot;een rotte kies, die door tandbederf aangetast is; — (Zuidn.) ondeugdelijk, niet sterk: rot garen; rot laken, katoen.
2. (oneig.) iem. rot slaan, geducht afranselen; — hij is niet rot, hij is op alles gevat, weet zich uit alles te redden; — (Zuidn.) slecht: het ziet er nmar rot uit', — (fig.) bedorven, corrupt: rotte toestanden in de maatschappij, waaraan zeer veel te verbeteren valt.
3. (Zuidn.) nat, vochtig: rot weer; een rotte muur.
4. in platte taal als verachtelijke kwalificatie en in verb. met scheldwoorden, ellendig, beroerd, lelijk, lam: rotte teef, rotte tang; een rot zootje; — als bw.: ik vind het rot; dat is rot voor hem; — ook: zich rot lachen, zich naar lachen, e.d.; — voorts in samenst.: rotbaan, rotboel, rotvent enz.
V. zn. o.,
1. het rot-zijn, bederf, en: plaats waar iets rot is, het verrotte gedeelte: het rot uitsnijden; het rot in de vroege kleiaardappelen; ook collect.: bij die sla was veel rot.
2. kalkdeeg dat ligt te rotten.