I. (jaagde of joeg over, heeft overgejaagd), over (iets) heen jagen: kippen de schutting overjagen;
II. (overjoeg of overjaagde, heeft overjaagd),
1. te sterk jagen, door hard jagen afmatten: een paard overjagen; — (jag.) de hond is overjaagd;
2. (Zuidn.) zich overjagen, zich overhaasten.