m.,
1. deel van een bouwwerk dat dient tot steun van het daarop gebouwde, b.v. de fundering van een huis, de pijlers en landhoofden waarop een brug gelegd wordt; de onderbouw van wegen en straten, de aardebaan, met de fundering van de verhardingen; 2. (fig.) basis, laagste afdeling van een geheel waarop de hogere afdelingen steunen: lycea met een onderbouw van drie jaar;
3. (bosb.) het tot stand brengen van de verjonging van een opstand; d.i. de vorming van een nieuwe bosgeneratie onder het bovenscherm van de bestaande.