(omvatte, heeft omvat),
1. omsluiten, om vangen: iemands polsen omvatten; met hun zessen konden zij de boom nauwelijks omvatten;
2. omgeven: een kimono omvatte haar weelderige vormen; een juweel door goud omvat, in goud gevat; — oneig.: zwarte duisternis omvatte hen;
3. (fig.) met de geest of het gezicht omsluiten, vatten: hij trachtte met zijn blik de omtrek te omvatten;
4. inhouden: die vraag omvat meer dan men gewoonlijk denkt; — wat omvat de studie der letterkunde?