(zat neder, heeft nedergezeten), (verh. st.)
1. gaan zitten: zij zaten neder om brood te eten (Gen. 37 : 25); zo zat ik neder en weende; iem. doen nederzitten, hem plaats doen nemen;
2. gezeten zijn, zitten.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: