Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Lijk

betekenis & definitie

o. (-en),

1. dood lichaam van een mens: het slagveld lag bezaaid met lijken; een lijk zijn, gestorven zijn; een lijk ter aarde bestellen; het lijk volgen, mede ter begraafplaats geleiden; zo bleek, zo koud als een lijk; hij zag als een lijk zo wit, (ook) hij werd zo wit als een lijk, doodsbleek; — (Zuidn.) in lijke liggen, boven aarde staan (van een afgestorvene);
2. (oneig.) persoon of zaak waar het leven, de ziel uit is; — een levend lijk, iem. die er totaal vervallen en erg vermagerd uit ziet;
3. (stud.) iem. die smoordronken is; meest als praedic. bn.: lijk zijn;
4. (stud.) geledigde fles;
5. (Zuidn.) sterfgeval;
6. (Zuidn.) lijkdienst, begrafenis: te lijke gaan.