Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Krullen

betekenis & definitie

(krulde, heeft gekruld),

I. (overg.)
1. krullen maken in, in krullen leggen: zijn staart krullen; (dicht.) een welig luchtje krult de vaan;een lach krulde zijn lippen, deed die plooien ; — in ’t bijz. van het hoofdhaar : er kunstmatig, met een heet ijzer, krullen in aanbrengen ;
2. zich krullen, zich herhaaldelijk, spiraalvormig ombuigen;

II. (onoverg.)

1. krullen hebben, van nature spiraalvormig omgebogen zijn: wat krult je haar mooi; — het tg. deelw. wordt als bn. gebruikt: krullend haar; een krullend blad; — (spr.) gekruld haar, gekrulde zinnen; vgl. Gekruld;
2. een of meer krullen krijgen, zich in krullen vertonen: krullende golfjes; zijn lippen krulden; — (zegsw.) zijn neus krult, hij is erg in zijn schik (met wat hij daar verneemt);
3. (gew. en Zuidn.) kronkelen: krullen van pijn; lachen dat men krult, onbedaarlijk lachen.