(ketste, heeft geketst), (Zuidn.)
I. overg., aan-, voortdrijven; een trekschuit met een paard voorttrekken;
II. onoverg.,
1. snel (ergens heen) lopen;
2. rondlopen, ronddrentelen: achter een meisje ketsen, trachten een verkering met haar aan te knopen; achter iets ketsen, zijn werk er van maken om het te verkrijgen; — (bij molenaars) graan ophalen bij de boeren en het meel weer afleveren.