Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Ketsen

betekenis & definitie

(ketste, heeft en is geketst),

I. onoverg.,
1. het geluid „kets” maken of geven; — met iets ketsen, er mee slaan of gooien zodat dit geluid ontstaat; — (gew.) keilen; — (volkst.) schieten, doodschieten; 2. afstuiten; niet afgaan (van vuurwapenen): het geweer ketste; — (bilj.) mijn keu ketste, schampte af, zodat de bal niet op de gewenste wijze voortging; — (gew.) verzuimen; spijbelen;
3. (drukk.) van drukinkt: buiten het letterbeeld uitvloeien zodat een onscherpe, rafelige afdruk ontstaat;

II. overg.,

1. (fig.) doen afstuiten: een voorstel ketsen, verwerpen, niet aannemen; — hij wist die plannen te ketsen, niet te doen doorgaan; — niet opnemen (in een gezelschap): zij hebben hem geketst;
2. vuur ketsen, door middel van een vuurslag vonken voortbrengen en zo het tonder doen aangaan.