(keilde, heeft gekeild),
1. een plat voorwerp zodanig langs de oppervlakte van het water werpen, dat het verscheidene malen opspringt, plisje-plasje gooien, kiskassen, stipstappen enz.;
2. werpen, gooien, smijten; iem. de deur uit keilen;
3. scheren, vliegen door de ruimte; (gew.) dat schip keilt lekker voor de wind af, loopt lekker, zeilt snel.