Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Kaak, schandpaal

betekenis & definitie

v. (kaken), houten of stenen verhevenheid waarop eert. misdadigers werden te pronk of ten toon gesteld, gegeseld, gebrandmerkt enz., bij uitbr. ook de schandpaal waartegen zij dan vastgebonden werden; vand.: aan de kaak zetten, stellen, thans alleen fig. gebruikt voor: een persoon of zaak in haar verkeerdheid of belachelijkheid openlijk ten toon stellen, aan bespotting prijsgeven, hekelen; — hangende kaak, gemetseld uitstek tegen een raadhuismuur, als kaak dienende : de hangende kaak te Kuilenburg; — (meton.) de straf van het op de kaak staan: de kaak is in 1554 afgeschaft.