Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Hoogdag

betekenis & definitie

m. (-en),

1. (R.-K.) grote kerkelijke feestdag : de vier hoogdagen van het jaar zijn Pasen, Pinksteren, Allerheiligen en Kerstdag;
2. klein geschenk in geld aan kinderen gegeven die een hoogdag wensen;
3. grote feestdag ; — (fig.) ’t is hoogdag vandaag, ’t is feest.

< >