Hoogdag
m. (-en), 1. (R.-K.) grote kerkelijke feestdag : de vier hoogdagen van het jaar zijn Pasen, Pinksteren, Allerheiligen en Kerstdag; 2. klein geschenk in geld aan kinderen gegeven die een hoogdag wensen; 3. grote feestdag ; — (fig.) ’t is hoogdag vandaag, ’t is feest.