hoogdag
Het begrip hoogdag heeft 2 verschillende betekenissen: 1) belangrijke kerkelijke feestdag. belangrijke kerkelijke feestdag. 2) bijzondere of belangwekkende dag voor iets. bijzondere of belangwekkende dag voor iets.
Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)
Het begrip hoogdag heeft 2 verschillende betekenissen: 1) belangrijke kerkelijke feestdag. belangrijke kerkelijke feestdag. 2) bijzondere of belangwekkende dag voor iets. bijzondere of belangwekkende dag voor iets.
Wiktionary (2019)
hoogdag - Zelfstandignaamwoord 1. belangrijke kerkelijke feestdag vooral bij de roomsch-katholieken ♢ Kerstmis, Pasen, Pinksteren en Allerheiligen zijn de vier hoogdagen. Woordherkomst samenstelling van hoog en dag
Ludo Permentier en Rik Schutz (2015)
hoogtijdag Het koor was als op een hoogdag feestelijk verlicht door de gloed van talloze kaarsen in de offerblakers en de voeten van het beeld verdwenen in een wolk van geurige bloemen, die bedevaartgangers de vorige dagen hadden neergelegd. (Ward Ruyslinck, De madonna met de buil) Belgisch-Nederlandse Standaardtaal Gangbaarheid: 7...
Peter Bakema (2003)
(de, -en) kerkelijke feestdag -feestdag Volgens het duo is oudejaar een van de hoogdagen voor bedelaars. ‘Kerstmis is nog veel beter, maar vandaag hebben de mensen ook veel geld op zak. En daar moeten wij van profiteren hè’, lacht Pascal. - LN, 02-01-2003.
Walter De Clerck (1981)
1. (R.-K.) Kerkelijke feestdag; - zijn hoogdag houden, de kerkdienst bijwonen (op een kerkelijke feestdag), inz. met Pasen: te biechten gaan en de communie ontvangen; - een hoogdag wensen; - (meton.) extra zakgeld ter gelegenheid van een kerkelijke feestdag: zijn hoogdag krijgen. Het huis op de Vogelenzang is nog v&oac...
Professor mag. dr. J.B. Kors o.p. (1967)
oude Noord-Nederlandsche naam voor → hoogfeest; ook de dag, waarop men ten hoogtijd, d.w.z. ter → H. Communie gaat. In het Zuiden en in Vlaanderen is de benaming nog algemeen gebruikelijk.
Van Dale Uitgevers (1950)
m. (-en), 1. (R.-K.) grote kerkelijke feestdag : de vier hoogdagen van het jaar zijn Pasen, Pinksteren, Allerheiligen en Kerstdag; 2. klein geschenk in geld aan kinderen gegeven die een hoogdag wensen; 3. grote feestdag ; — (fig.) ’t is hoogdag vandaag, ’t is feest.
M. J. Koenen's (1937)
m. -dagen; één der vier hoge R.-K. feestdagen; Pasen, Pinksteren, Allerheiligen en Kerstmis zijn hoogdagen.
Jozef Verschueren (1930)
('ho:g) m. (-en) Kat. een der vier hoge feestdagen : Pasen, Pinksteren, Allerheiligen en Kerstmis zijn -en.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: