bn. bw. (-er, -st),
1. belemmerend, lastig, tegenwerkend : een hinderlijk obstakel; die bepaling is hinderlijk voor de handel;
2. stoornis veroorzakend, storend: ’t is hinderlijk, zo als de zaal galmt; wees niet zo hinderlijk;
3. onaangenaam aandoend, onbehaaglijk : de warmte is niet hinderlijk ;
4. wrevel of ergernis verwekkend, stotend: zijn gedrag is hinderlijk; hinderlijke overlading van stijl;
5. (bw.) op hinderlijke wijze: hij is hinderlijk pedant.