m. HANDLANGSTER, v. (-s),
1. iem. die een ander handreiking doet, hem helpt, inz. in zijn beroepswerk: de handlanger van een metselaar, de opperman ;
2. (ong.) iemand die een ander behulpzaam is bij kwade praktijken : hij zond er een van zijn handlangers op af; de inbreker is nog niet gevat, maar men heeft zijn handlangers.