bn. bw. (-er, -st),
1. niet oppervlakkig, diepgaand, degelijk: grondig onderricht; een grondig kenner en beoefenaar onzer letteren; een grondig onderzoek ; — (bw.) op grondige wijze, degelijk : hij verstaat zijn talen grondig ; de wiskunde grondig leren ; — (w. g.) diep, innig: het speet hem grondig;
2. het wezen der zaak rakende, ingrijpend: een grondige verbetering was daarvan het gevolg',
3. (Zuidn.) de grondige dag, nacht enz., de gehele, de godganselijke dag enz. : zij hebben de grondige nacht gedronken en geklonken ;
4. op goede gronden steunende, deugdelijk: hij heeft er gronhierUHU ziet dat water grondig; — (van vis) niet genoeg gespeend, naar grond smakende : de zeelt is wat grondig ;
5.(Zuidn.) bw., in zeer hoge mate: het is grondig vals; ik was toch zo grondig kwaad.