(griefde, heeft gegriefd),
1. (iem.) leed, verdriet aandoen, krenken: hij heeft mij diep gegriefd r een grievende teleurstelling; een grievende verdenking, die iem. in zijn eer krenkt; — het grieft mij, doet mij leed :
het griefde hem in de ziel, dat hij haar zo onrechtvaardig had behandeld, het speet hem innig ;
2. kwellen, plagen, pijnigen: de wanhoop die mij griefde ; grievend zelfverwijt ;
3. (dicht.) kwetsen, verwonden: het grievend staal.