I. v. mv.,
1. met gras begroeide duinen of hoogten, in de verouderde uitdr. in grasduinen gaan, eig. (van vee) op het gras van een goede weide te gast gaan, vandaar: zijn hart ophalen : wij zullen er eens recht in grasduinen gaan, de oorsprong van het ww.
II. (grasduinde, heeft gegrasduind), naar hartelust toetasten, te werk gaan ; zich er geheel in verdiepen : hij zit weer in die kist met boeken te grasduinen ; voor liefhebberij studeren: in geschiedenis grasduinen.