(grabbelde, heeft gegrabbeld),
1. grijpen naar dingen die worden uitgestrooid, om die te bemachtigen : de kinderen grabbelen naar de pepernoten ; zijn geld te grabbelen gooien, te grabbel gooien ;
2. rondtasten, met de handen in iets woelen : met haar kleine handjes grabbelde ze in het trommeltje;
3. (Zuidn.) vrekkig zijn.