Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Fagot

betekenis & definitie

(<It.),

I. v. (-ten), een in 1539 door Afranio te Pavia uitgevonden houten blaasinstrument met een zachte, aangename bastoon, zowel een vullende middenstem als een solo-instrument; — quart-fagot, 4 tonen lager; — contra-fagot, een octaaf lager; — ook een orgelregister;

II. m., bespeler v. h. onder I genoemde instrument in een orkest.

< >