Definities van Groot woordenboek der Nederlandse taal in de Ensie B
- Boororgaan
- Boorpaal
- Boorpatroon
- Boorpissebed
- Boorploeg
- Boorpoeder
- Boorprofiel
- Boorpunt
- Boorput
- Boorring
- Boorschaaf
- Boorschelp
- Boorschelpdieren
- Boorschot
- Boorsel
- Boorspaan
- Boorspil
- Boorspons
- Boorsptts
- Boorstaat
- Boorstang
- Boort
- Boortand
- Boortje
- Boortoestel
- Boortoren
- Boorvaseline
- Boorvlijm
- Boorwater
- Boorworm
- Boorwortel
- Boorzalf
- Boorzetter
- Boorzijde
- Boorzuur
- Boorzwengel
- Boos
- Boosaardig
- Boosaardigheid
- Boosaardiglijk
- Boosdoener
- Boosdoenster
- Boosheid
- Booswicht
- Boot
- Bootafhouder
- Bootgelegenheid
- Boothamer
- Boothuis
- Bootje
- Bootjesketting
- Bootmolen
- Bootmotor
- Boots
- Bootschaar
- Bootsen
- Bootsfluit
- Bootsgast
- Bootsgezel
- Bootshaak
- Bootsharing
- Bootsklamp
- Bootskrabber
- Bootsleerling
- Bootslengte
- Bootsmaat
- Bootsman
- Bootsmansbak
- Bootsschoen
- Bootssleper
- Bootsspaak
- Bootsstoeltje
- Bootstouw
- Bootsvolk
- Boottocht
- Boottrein
- Bootwerker
- Bora
- Boraat
- Borat, brat
- Boratten, bratten
- Borax
- Boraxbus
- Boraxdoos
- Boraxglas
- Boraxparel
- Boraxzuur
- Bord
- Bordeaux
- Bordeauxs
- Bordeauxwijn
- Bordeel
- Bordeelhouder
- Bordeelhoudster
- Bordeelslet
- Bordeeltaal
- Bordeerhamer
- Bordelaise
- Bordendoek
- Bordenrek
