Definities van Groot woordenboek der Nederlandse taal in de Ensie B
- Boomklimmer
- Boomklok
- Boomknoest
- Boomknop
- Boomknuist
- Boomkont
- Boomkopal
- Boomkoper
- Boomkruin
- Boomkruipertje
- Boomkuil
- Boomkweker
- Boomkwekerij
- Boomkwikstaart
- Boomlaag
- Boomladder
- Boomleeuwerik
- Boomlint
- Boomloos
- Boomlopertje
- Boomluis
- Boommaker
- Boommarkt
- Boommarter
- Boommees
- Boommeester
- Boommes
- Boommeter
- Boommier
- Boommos
- Boommus
- Boomnaam
- Boomnimf
- Boomoester
- Boomolie
- Boomooft
- Boomorchidee
- Boompaal
- Boompalm
- Boomparasiet
- Boompasser
- Boompieper
- Boompikkertje
- Boompioen
- Boompje
- Boompjesappel
- Boomplantdag
- Boomplanter
- Boompomp
- Boompot
- Boomprieel
- Boomput
- Boomrijk
- Boomrijp
- Boomrits
- Boomrooien
- Boomrooier
- Boomschaaf
- Boomschaar
- Boomschenden
- Boomschenderij
- Boomschijf
- Boomschimmel
- Boomschip
- Boomschool
- Boomschoot
- Boomschors
- Boomslag
- Boomslak
- Boomslang
- Boomslaper
- Boomsluiper
- Boomsluiten
- Boomsluiter
- Boomsmient
- Boomsnip
- Boomsnoeien
- Boomsnoeier
- Boomsnoeiing
- Boomsoort
- Boomspar
- Boomspecht
- Boomspitsmuis
- Boomspleet
- Boomspruit
- Boomstam
- Boomsterk
- Boomstil
- Boomstomp
- Boomstronk
- Boomstruik
- Boomsuiker
- Boomtak
- Boomtijger
- Boomtop
- Boomtouw
- Boomtronk
- Boomtuin
- Boomval
- Boomvalk
