Definities van Groot woordenboek der Nederlandse taal in de Ensie B
- Bergwater
- Bergweg
- Bergweide
- Bergwerk
- Bergwerker
- Bergwind
- Bergzebra
- Bergzeep
- Bergziekte
- Bergzout
- Beria gerant alii : tu, felix austria, nube : nam quae mars aliis, dat tibi regna venus
- Beriberi
- Beriberilijder
- Beriberistreek
- Berichten
- Berichtendienst
- Berichter
- Berichtgeefster
- Berichtgever
- Berichthond
- Berichtje
- Berichtkoker
- Berichtsjaar
- Berichtsmaand
- Berichtster
- Berichtsweek
- Berieken
- Berieten
- Berig
- Berijdbaar
- Berijden
- Berijder
- Berijdster
- Berijmen
- Berijmer
- Berijming
- Berijmster
- Berijpt
- Beril, beryl
- Berilaarde
- Berimpelen
- Berin
- Bering
- Beringd
- Beringen, (beringde, heeft beringd)
- Beringing
- Berispelijk
- Berispelijkheid
- Berispen
- Berisper
- Berisping
- Berk
- Berkachtig
- Berkeblad
- Berkemeier
- Berken
- Berkenbast
- Berkestam
- Berketak
- Berkhoen
- Berkoen
- Berkoos
- Berlijnen
- Berlijner
- Berlijns
- Berlijns-blauw
- Berlijns-bruin
- Berlijns-groen
- Berlijns-rood
- Berlijns-zilver
- Berlijnse
- Berline
- Berlitz-methode
- Berlitz-school
- Berm
- Bermen
- Bermlamp
- Bermpje
- Bermrijs
- Bermsloot
- Bermuda-tuig
- Bernage, bernagie
- Bernard
- Bernardijn
- Bernardijne
- Bernardshond
- Bernardskreeft
- Berner
- Beroeien
- Beroemd
- Beroemdheid
- Beroemen, zich
- Beroemer
- Beroeming
- Beroep
- Beroepbaar
- Beroepbaarheid
- Beroepen
- Beroepene
- Beroeper
