bn. (-er, -st),
1. door zijn daden of eigenschappen zich roem verworven hebbend, zeer vermaard: een beroemd geleerde, kunstenaar; zich beroemd maken; — (iron.) berucht: hij is beroemd om zijn onhandigheden; een beroemd misdadiger.
2. om zijn schoonheid, voortreffelijkheid of een andere gunstige hoedanigheid wijd en zijd bekend: de beroemde Nachtwacht van Rembrandt; Leidens beroemde hogeschool; de beroemde Pedro-Ximeneswijn.
3. beroemd om —, zijn roem ontlenende aan hetgeen de bep. noemt: Texel is beroemd om zijn kaas;
4. algemeen bekend: weet je dat niet? dat is beroemd!