Definities van Groot woordenboek der Nederlandse taal in de Ensie O
- Omheen
- Omheiing
- Omheinen
- Omheining
- Omheininkje
- Omhelzen
- Omhelzing
- Omhinken
- Omhippelen
- Omhlppen
- Omhoepelen
- Omhokken
- Omhollen
- Omhoog
- Omhoogbeuren
- Omhoogblazen
- Omhoogdrijven
- Omhoogduwen
- Omhooggaan
- Omhooghalen
- Omhoogheffen
- Omhooghouden
- Omhoogjagen
- Omhoogkijken
- Omhoogkomen
- Omhooglopen
- Omhoogrichten
- Omhoogrijzen
- Omhoogschieten
- Omhoogslaan
- Omhoogsteken
- Omhoogstijgen
- Omhoogtillen
- Omhoogtrekken
- Omhoogturen
- Omhoogvaren
- Omhoogvliegen
- Omhoogvoeren
- Omhoogwerken
- Omhoogwerpen
- Omhoogzien
- Omhoogzitten
- Omhoren
- Omhouwen
- Omhouwer
- Omhuiven
- Omhullen
- Omhulling
- Omhulsel
- Omhuppelen
- Omijlen
- Omina sunt aliquid
- Omineus
- Omissie
- Omissiedelict’
- Omissis jocis
- Omitteren
- Omjagen
- Omjanken
- Omjoelen
- Omjubelen
- Omkaden
- Omkading
- Omkantelen
- Omkanten
- Omkantijzer
- Omkappen
- Omkapping
- Omkeer, ommekeer
- Omkeerbaarheid
- Omkeerkoppeling
- Omkegelen
- Omkenteren
- Omkeren
- Omkering
- Omkieperen
- Omkijken
- Omkippen
- Omklappen
- Omkleden
- Omkleding
- Omkleedsel
- Omklemmen
- Omkletsen
- Omklimmen
- Omklinken
- Omkloppen
- Omklotsen
- Omkluisteren
- Omklungelen
- Omklutsen
- Omkneden
- Omknellen
- Omknelling
- Omknikkeren
- Omknoopdoekje
- Omknopen
- Omknutselen
- Omkomen
- Omkomst