Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Omkeren

betekenis & definitie

(keerde om, heeft en is omgekeerd).

I. overg.
1. andersom plaatsen: een kaart omkeren; het hoofd omkeren; zijn kopje omkeren, bedanken voor meer (thee, koffie enz.); — (fig.) elk dubbeltje (tienmaal) omkeren, met spaarzaamheid te werk gaan, (ook) karig zijn; — zijn hand niet voor iets omkeren, er niet naar talen, er niet de minste moeite voor over hebben; — zijn rokje omkeren, van gevoelen, gezindheid of partij veranderen; — het blaadje is omgekeerd, de zaak is geheel veranderd; — (stelk.) de tekens omkeren, het teken + in — veranderen of — in +; — de orde van zaken omkeren, een omwenteling veroorzaken, op een gewelddadige wijze de loop der dingen veranderen, veelal in toepassing op zaken van staat of kerk; — (wisk.) een reden omkeren, de volgorde van de beide termen van een reden veranderen; — (muz.) een akkoord omkeren, de laagste toon van een akkoord boven de hoogste, of de hoogste onder de laagste plaatsen; — de rollen omkeren, de rollen in een toneelspel verwisselen; (fig.) de onderlinge verhouding tussen twee of meer pers. zodanig veranderen, dat de een in de plaats van de ander treedt;
2. zich omkeren, het lichaam of het hoofd achterwaarts draaien: zich omkeren naar of tot iem. of iets; — (van liggende personen) zich zo wenden dat men op een andere zijde komt te liggen; — zich in zijn graf (kist) omkeren, van een dode gezegd, bij de vermelding van iets dat hem in zijn leven schromelijk geërgerd zou hebben;
3. ondersteboven keren, verwoesten, vernielen: een wijsbegeerte die het spoor bijster was en de staat dreigde om te keren;
4. (van de grond) die omwerken, met ploeg of egge zodanig bewerken, dat hij daardoor geschikt wordt gemaakt tot liet voortbrengen van vruchten.

II. onoverg.

1. kerende van plaats veranderen, omwenden: de wagen moet eerst omkeren, voor wij er instappen; laat de manschappen eerst omkeren; — mijn hart keert me om (in mijn lijf), uitdrukking van het gevoel van weeheid, misselijkheid of walging;
2. (fig.) in zijn gedrag, zijn handelwijze een andere richting aannemen, veranderen: hij is sedert die dag helemaal omgekeerd;omgekeerd zijn als een blad (aan een boom), eensklaps van gezindheid, van partij, van politieke richting enz. veranderd zijn; — hij is omgekeerd als een zak, volkomen het tegenovergestelde geworden van wat hij vroeger was;
3. terugkeren, teruggaan, zich omkeren en teruggaan: daar de wandeling naar de stad ons te ver was, zijn wij halverwegen omgekeerd.