Definities van Groot woordenboek der Nederlandse taal in de Ensie H
- Haagspel
- Haagstaak
- Haagt(e)
- Haagvors
- Haagweduwe
- Haagwinde
- Haai
- Haai, dieventaal
- Haai, vis
- Haaiachtig
- Haaibaai
- Haaiebek
- Haaiemaag
- Haaien
- Haaien, krabben
- Haaien, wenden
- Haaienei
- Haaienhoek
- Haaienman
- Haaienrog
- Haaienvangst
- Haaienvel
- Haaienvin
- Haaienvissen
- Haaienvlees
- Haaietand
- Haaihoek
- Haailuis
- Haak, voorwerp
- Haak, zandplaat
- Haakachtig
- Haakanker
- Haakband
- Haakbeentje
- Haakbek
- Haakbloem
- Haakblok
- Haakboekje
- Haakbord
- Haakbout
- Haakbus
- Haakgaren
- Haakijzer
- Haakje
- Haakkruis
- Haaklaars
- Haakladder
- Haaklas
- Haaklelie
- Haaknaald
- Haaknagel
- Haakneus
- Haakpatroon
- Haakpen
- Haakpennetje
- Haakploeg
- Haaks
- Haakschoon
- Haakschoot
- Haakschop
- Haakschrap
- Haakschreef
- Haaksgronden
- Haaksleutel
- Haaksluiting
- Haakspie
- Haakspijker
- Haakstang
- Haaksteek
- Haakster
- Haakstopper
- Haakstuk
- Haakswijs
- Haaktalie
- Haaktand
- Haaktang
- Haaktouw
- Haakvast
- Haakvink
- Haakvoor
- Haakvorm
- Haakvormig
- Haakwerk
- Haakworm
- Haakzeel
- Haakzijde
- Haal, ha(a)m
- Haal, heugel
- Haal, werkwoord
- Haal, wind
- Haalbaar
- Haalboom
- Haalder
- Haaleind
- Haalendje
- Haalgolf
- Haalhaak
- Haalketting
- Haalklep
- Haalkom