Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Duivelen

betekenis & definitie

(duivelde, heeft geduiveld), ook DUVELEN,

I. overg., kwellen, treiteren;

II. onoverg.,

1. zaniken, last veroorzaken: lig nu niet te duivelen;
2. razen, tieren, vloeken, drukte maken, duiveljagen;
3. plotseling vallen: hij duvelde in de sloot;
4. (zeet.) door middel van fakkels seinen geven.