Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Bruiloft

betekenis & definitie

v. (-en),

1. trouwfeest, feest van een huwelijksvoltrekking of althans in de bruidsdagen gevierd: ter bruiloft gaan ; op een bruiloft (genodigd) zijn ; bruiloft houden ; bruiloft geven; — het is altijd geen bruiloft, niet altijd kan men pret maken, niet altijd gaat het naar wens ; — van bruiloften komen bruiloften, op een bruiloft wordt vaak kennis gemaakt voor een ander huwelijk;
2. gedenkfeest van een huwelijk: blikken bruiloft (scherts.), feest ener 6¼ jarige echtvereniging ; — koperen bruiloft, feest ener 12½ jarige echtvereniging; — zilveren bruiloft, na vijf en twintig jaar; — gouden bruiloft, na vijftig jaar; — diamanten bruiloft, na zestig, 62½ of vijf en zeventig jaar; — (Zuidn.) briljanten bruiloft, na vijf en zestig jaar;
3. het gezelschap der bruiloftsgasten : de ganse bruiloft is uitgereden ;
4. (gemeenz.) (Meniste) bruiloft houden, de beerput ledigen. voorzien (Acrobates).