Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Borstel

betekenis & definitie

m. (-s),

1. elk der dikke, stijve, uitstaande haren op het lichaam van varkens of wilde zwijnen, bij uitbr. ook die van insecten, inz. rupsen; — al regende het varkens, gij kreegt er geen borstel van, tot iem. gezegd wie het steeds tegenloopt; — dik, stijf doch niet stekend haar bij planten; — borstels, baard of snor van korte, stijve haren.
2. gereedschap, bestaande uit een blad van hout of een andere stof waarin afzonderlijke of bosjes gelijk afgesneden borstels (1.), ook wel dunne metaaldraadjes, fijne rijsjes of heide zijn bevestigd, waarmee geschrobd gereinigd, gepoetst wordt; schuier: een platte borstel; kam en borstel; vgl. kleer-, haar-, nagel-, tandenborstel;

paardenborstel; — (Zuidn.) met de ruwe borstel aan een kamer (ook aan iem.) gaan, ze terdege schoonmaken, hem ruw behandelen; — grove kwast (schildersgereedschap).

3. (techn.) aan een dynamo, samenstel van koperdraden of -gaas tot het opnemen van de electrische stroom van de commutator; dergelijk onderdeel bij een motor.