Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Beul

betekenis & definitie

m. (-en),

1. uitvoerder van lijfstraffelijke vonnissen, scherprechter; (zegsw.) hij is zo astrant, brutaal als de beul, in hoge mate brutaal; — de blauwe beul, indertijd benaming voor De Gids, die een blauw omslag had; — oneig. : degeen die de doodstraf oplegt; —
2. (fig.) wreedaard, iem. die anderen mishandelt: een beul van een jongen; hij is een beul voor zijn paarden;
3. (Zuidn.) sterke, zware man of jongen;
4. inrichting om gegoten ijzer fijn te maken door middel van een vallend blok.