Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Benjamin

betekenis & definitie

zoon des geluks”, m. eigennaam; — (bijb.) de jongste zoon van de aartsvader Jakob en vand. een benaming voor de jongste zoon in een gezin: hij is de Benjamin thuis; ook: lieveling, troetelkind; — Benjamin-af zijn, niet meer de jongste zijn (door de geboorte van een jonger kind).