Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Bamboe

betekenis & definitie

(eert. ook BAMBOES),

I. zn.,
1. o., naam voor verschill. tropische grasachtige plantengeslachten, inz. Bambusa arundinacea en Bambusa vulgaris: op Java groeit veel bamboe;
2. o. en v., als stofn., de holle, knopig gelede, tot 25 m hoge stengels van de onder 1. genoemde gewassen, voor allerlei doeleinden gebruikt, o.a. als bouwmateriaal: een bos bamboe ; de stijlen zijn van bamboe;
3. m. (-zen), stok van bamboe;

II. bn., van bamboe gemaakt; meest in samenst.

< >