m. (-s),
1. iem. die afzakt, die zich stilletjes verwijdert, die ongemerkt afdruipt: op hem valt niet te rekenen; als het tegenloopt, zal hij tot de afzakken behoren ;
2. schip dat zich langzaam verwijdert;
3. AFZAKKERTJE,
o. (-s),
1. (gemeenz.) glaasje sterke drank of likeur dat men na genoten spijzen of na andere dranken nuttigt, ook wel afzettertje genoemd; laatste glaasje voor het vertrek ; (oudtijds) de brandewijn die men na de thee of koffie, het banket, de confituren enz. placht te nuttigen om, zo het heette, de genoten dranken en spijzen goed te doen zakken;
2. (boekdr.) naar onderen geschoven letter of leesteken aan het eind van een regel.