(luisterde af, heeft afgeluisterd),
1. (een gesprek, gezegde, gezang, spel van anderen) met opzet beluisteren, zonder dat zij het merken : die conciërge staat voortdurend af te luisteren wat er in het kamertje gesproken wordt; —
. (gew. en Zuidn.) met een persoon als object: beluisteren.